Hij zit echt heel hard te huilen voor mijn neus. “Waarom mag
HIJ wel en ik niet? Ik wil ook met opa en oma iets leuks doen!”
Ik heb net aan mijn oudste zoon gevraagd of hij met opa en oma wil gaan golfen.
Vanuit de patiëntenvereniging wordt een activiteit georganiseerd waarbij opa’s
en oma’s met hun kleinkind met aandoening iets leuks kunnen gaan doen. Eerdere
jaren kwamen er ook wel eens zulke dingen voorbij, maar dan klikte ik ze
eigenlijk meteen weg. Oudste zoon had weinig behoefte aan contact met anderen,
struisvogelde lekker verder en dan dacht ik: tja, voor wie zouden we dit doen?
Maar steeds vaker merk ik toch dat hij het wel fijn vindt om te merken dat hij
niet de enige is. Hij is niet constant bezig met zijn hart, maar zo af en toe
merk ik wel dat hij zich best wel eens dingen afvraagt. En omdat hij geen
prater is moet ik letten op kleine signalen waardoor ik dan soms denk: je bent
er meer mee bezig dan ik soms in de gaten heb.
En nu kwam deze activiteit voorbij. Het is ook een activiteit waarvan ik denk
dat hij dat leuk zou vinden, scheelt ook natuurlijk. Dus toen ik de mail las,
heb ik eerst opa en oma gepolst. En toen die aangaven dat het ze erg leuk leek,
was de tijd daar om aan oudste zoon zelf te vragen of dat hem leuk leek. En dat
heb ik dus net gedaan, in aanwezigheid van zijn twee jaar jongere broer. Die nu
in dikke tranen naast me zit.
Ik probeer uit te leggen dat dit georganiseerd wordt door een vereniging voor
mensen met een ander hart. Dat zijn grote broer een ander hart heeft. Dat je
vaak dingen moet doen of soms dingen niet kan doen als je een ander hart hebt.
Dat hij toch heeft gezien dat zijn grote broer een litteken heeft. Dat dat komt
door operaties, waardoor zijn grote broer lang in het ziekenhuis heeft gelegen.
Dat zijn grote broer medicijnen moet innemen. Dat hij sneller moe is. En dat
allemaal vanwege een ander hart. En dat er daarom wel eens leuke dingen worden
georganiseerd voor kinderen met zo’n ander hart. Grote broer zelf begrijpt
precies de reden: “Ja, dan heb je ook eens iets leuks vanwege je hart.”
“Dan wil ik ook een ander hart! Ik wil ook een ander hart, want dan kan ik ook
iets leuks doen met opa en oma!”
Ik ben een beetje overdonderd. Ik zie dat ik het op deze manier niet handig
aanpak. Mijn lieve middelste zoon is 5. Wat kan hij zich voorstellen bij de
dingen die ik vertel? Ik voel dat mijn eerste
neiging is om mijn kleuter te gaan overtuigen van het feit dat het helemaal
niet leuk is om een ander hart te hebben. Dat er veel nadelen zitten aan het
hebben van een ander hart. Maar dat heeft helemaal geen zin. Het zal mijn
kleuter worst wezen wat er aan nadelen bij komt. Het zal hem worst wezen dat
zijn grote broer lang in het ziekenhuis heeft gelegen. Hij was er toen nog niet
eens, dus weet hij veel. Het enige dat hij weet is dat zijn grote broer nu iets
leuks gaat doen met opa en oma omdat hij een ander hart heeft. DUS wil hij ook
een ander hart. Zo simpel is het in een kinderleven.
Ik hoor mijn oudste zoon een beetje gniffelen. “Nou,” zegt die, “ik wil best
met je ruilen hoor. Krijg jij mijn andere hart en neem ik jouw normale hart.”
Oudste zoon zegt dat hij graag met opa en oma mee wil en gaat iets anders
zitten doen. Ik richt mijn aandacht op mijn kleuter die intens verdrietig en
ook boos is. Hij vindt het oneerlijk. In plaats van me te richten op het
verstand en alle rationele argumenten in de strijd te gooien, mag hij zijn
gevoel met me delen. Natuurlijk vindt hij het oneerlijk. Natuurlijk zou hij
graag ook iets leuks doen met opa en oma. En natuurlijk mag hij daar boos en
verdrietig om zijn. Het verandert niets aan de situatie, maar hij mag wel zijn
emoties laten zien.
Logisch toch ook dat hij zo reageert. In het dagelijks leven is de aandoening
van zijn grote broer nauwelijks zichtbaar. Hij groeit niet op in het dagelijks
besef dat zijn broer een behoorlijk ernstige aandoening heeft. Dus extra
logisch (naast zijn leeftijd) dat hij geen flauw benul heeft wat het hebben van
zo’n aandoening inhoudt, dat zijn grote broer het nodige heeft meegemaakt.
Bovendien, waar gaat dit eigenlijk écht over? Wat wil ik hem graag meegeven in
zijn ontwikkeling? Dat hij zijn eigen emoties aan de kant zet omdat hij maar
blij moet zijn dat hij een gezond hart heeft? Natuurlijk mag hij daar blij om
zijn (en die momenten zullen vast ook nog komen dat hij dat beseft), maar hij
hoeft zijn emoties niet te onderdrukken. Ik heb liever dat hij het laat zien
dat hij boos of verdrietig of bang is. En als ik steeds met rationele
argumenten probeer mijn kleuter te overtuigen, dan voelt hij misschien op een
gegeven moment de ruimte niet meer om dit te laten zien. En dat zou ik heel erg
vinden.
“Wat zou jij graag willen?” vraag ik aan hem.
“Ik wil ook iets met opa en oma doen,” zegt hij.
“Weet je,” zeg ik tegen hem, “oma vertelde me al dat ze het leuk vond om met
jou ook iets te gaan doen.”
Zijn oogjes gaan weer glinsteren. “Gaat grote broer dan niet mee?”
“Nee, dan gaan opa en oma alleen met jou iets doen.”
“En dat is dan speciaal voor kinderen van 5 die niet een ander hart hebben,” zegt hij.
Lachend gaat hij van tafel. Ik ben heel blij dat er activiteiten zijn voor
kinderen met een aandoening waardoor ze leuke dingen kunnen beleven met elkaar.
Maar ik ben ook heel blij met opa’s en oma’s die beseffen dat óók de kinderen
zonder aandoening soms behoefte hebben aan wat extra aandacht. Want elk kind
wil toch af en toe even exclusief alle aandacht? Of dat nou is omdat je een
ander hart hebt, of juist omdat je niet
een ander hart hebt. Gewoon, aandacht omdat jij jíj bent.
